76
zicht. Hij had zijn moeder met een lach gegroet, maar was in de keuken zijn vader voorbij geloopen alsof die niet bestond. Jan begreep van zijn vader niets en kon ־ geen sympathie huichelen. Zoo een sloome kaasdraaier, die nooit ereis uit de mouw schoot, nee, het maakte hem wee. Hij gooide zijn kleeren uit en begon zich geweldig proestend voor het aanrecht met water af te boenen.
Een veertien-jarig neefje van Frans kwam op, in zijn weesjongens-pak.
— Soo dot, jij ook bij de spok?... goeiigde Nel vriendelijk.
Dadelijk zocht Willem de weesjongen, zijn vermaak bij zwaar-dampenden Dirk. Hij spotte met het gestreept drilpakje van zijn neefje, pronkte op zijn ״echt laken".
— Nou nog... watte?... 'n schotsche muts... watte? ... en ik skiet reigers!... haje poelie!... lachte hij daverend, terwijl Dirk gebluft niet begreep wat hij bedoelde.
— Hei je ... watte? ... dan nooit-nie ... Valter Skot gelese? ... blufte Willem nu.
— Wa?... keek oerdom Dirk,... van die man hè 'k nooit-nie gehoord in de buurt!
De weesjongen gierde en vertelde Dirk nu kwajongensstreken uit 't ״Huis", en van zijn vagebondages. lederen dag moest hij vier jongenspetten een riool ingooien op bevel van de ״Zwarte Hand", aanvoerdersbende der hoogste klasse. Voor zulk een manmoedig plezierritje ontving hij in ruil, sigaren-endjes van nog geen tien dagen oud; een weichselhout pijpje, een kruit-lontje, dat hij verplicht was onder de les te laten ontploffen, om een paniek onder de weesjongens uit te lokken.
Dirk brulde van den lach en Willem maakte bedreigende gebaren, terwijl hij met een slurpenden lippenzuig het klievende hak-geluid van een strijdbijl nabootste.
Spok: hoop.