74
toebedeeld gekregen en op Vrijdag... de lamp voorover stond. Toen liep Jaap op Leendert en zijn orgeltje af. Hij wou hevig-graag wat zeggen, maar het spetterde van zijn tong, onverstaanbaar:
— Tete ... te ... é-é-é-te ... te ... te ... en plots een heel ander woord ... ״mooi" ... En weer: fe... fe ... huhuhi... té-té-té- ... „wijsje".
Leendert beschermde angstig zijn „arremonika" tegen zulk gedaas en Dirk, bazig de sigaar in het hoofd, schreeuwde iets naar Sien en Annie die de kamer ingehold waren, vechtend en elkaar uitscheldend. Rond Nel vroegen al de kindermonden om brood, brood. Ze riep Frans, wien ze al twintig dingen had opgedragen. Hij moest snijden; een krentenslof en zwarte, oude korsten. De hongerige kinders rukten vader den mik en het roggebrood onder zijn mes uit en niks durfde hij te beletten. Nel zag het en stootte hem in zijn ribben.
— Slijmert!... la se nie gappe!
Kwam haar oudste jongen maar thuis, zuchtte Nel, dan was er een beetje meer ontzag. Frans bleef onder Nel's, gemor stiller dan de zoete Leendert, al drong het onrustig in hem, dat zijn duiven op verzorging wachtten.
— Is d'r nog 'n beetje thee?... vroeg hij zacht.
Dat kon hij niet laten, Frans, thee of koffie slurpen.
— Jij mit je eeuwige thee, èje geen cent bedisse ken ... gromde Nel.
— Wat sou 't?
Nel kon het nietigste woordje van verweer in Frans niet verdragen. Hém moest ze van kop tot teen den baas zijn en beheerschen. Zoo'n wrat in azijn,... schold ze driftig,... wou die haar koejeneere? ... Hij, die de droomen van d'r slaap stal, zoo sloop de kleffert achter haar aan. Die vent zonder kruim, die vasten wou om één brood uit te sparen! ...
Frans bromde wat tegen, heel zacht,... dat hij om den
Bedisse: verdienen.