53
baas kwam in zijn o• jrhemd zélf nu bij de jongens uitblazen.
— Eerlijk geilkene!... schreeuwde Jo naar beneden.
De kerels reken ontsteld óp maar zagen niets. Jo en
Stien hadden het hoofd snel naar binnen getrokken. Toontje, aan ־afel, bruin, vet, smoezelig, trok een stik-kend-benauwd gezicht. Hij had alles door elkaar inge-slokt, zat nu met een volgepropten krop, wist zich geen raad.
Jo hing weer over het venster en Stien knielde op haar knieën er vlak naast. Het stel voor Schele Hannes' ״spiese" werd al completer. Inééngedrongen stond de Jockey te kwanselen met Fransche Maurice, den valsch-munter. En hoog in de schouders, piekfijn gekleed, zagen ze den afperser en oplichter Goudklomp loeren. Naast hém stond nog zoo een dwarstrekker, een aangeplakte sik, dien ze niet bij naam kenden. Met zijn gebroedsel luisterde hij den kring op. Den meest-afstootelijke vond Stien den kleinste van het clubje, dien kleinen schurk, die pas zeven jaartjes voor moordaanslag achter zich had. Ze huiverde van zijn vreeselijk wreed bavianengezicht. God, als zoo een kerel om haar kwam, in een bordeel, ze zou zich dadelijk verdoen!
— Mijn hart is vrij!... schreeuwde Jo weer naar beneden,... ik ben mesjoche van je!
Met zijn vingers boorde de kleine moordenaar de lucht in en hij smonselde wat met den kroegbaas. Maar Jo en Stien waren van het raam weggehold, vol schrik en afschuw.
— Sag j'm loere? ... vroeg Jo, terwijl ze zichzelf om de slanke taille vatte.
— 'n Tiptop meneertje, echte honingsnoeper,... lachte Jet valsch,... as je... as je eenmaal bij hem in de geur staat as meid... kijkt ie je dood!
Mooie Jo rilde. Plots, in onverhoeden overgang, trok
Geilkene: uitdeelen. — Spiese: drankzaak. — Gebroedsel: familie.