52
iets onverstaanbaars terug, terwijl de bruine dril van haar kin droop. Dat waren nou de ״effetieve" lellebellen vond ze, en als ze straks haar sigaar sabbelde zou ze een wals fluiten en ze lekker in tabaksrook verstikken.
Jo had ook al gauw genoeg van het wilde maal, bedacht om de verveling die onderdrukt in haar kaken geeuwde te smoren, baldadigheden. Als ze eens dat smiechtige stelletje kwartjesvinders, die daar vlak onder de nachtkroeg van de „Hooge School" bij Schele Hannes, in een luidruchtige bende stonden te poekelen, als ze dat stelletje eens volsmakte met kluifjes, gelei en taart! De baldadige waanzinlust kittelde haar de knuisten. Een zenuwachtige verveling werkte in haar bloed.
Joden Jet, doodelijk bang voor de Nes-jongens, waarschuwde Jo, niét met ze te beginnen. Ze zouden naar boven rennen en al haar rommel in brand steken. Stien hing nu ook over het raam en Jet met Toontje bleven kluiven en snoepen. Jo wees Stien al de kerels aan. Daar had ze Mooie Berthes, een prent... de liederlijkste pooier van de Nes. Kijk hem pronken met zijn gouden ketting op zijn vetten bast. Zou ze hem een kluif op den neus mikken? Maar Jet sprong bij en gilde van benauwdheid. Ze waren wel zélf schorum geworden, de meiden, maar van die vampiers rilden ze toch. Vooral Jo. Nou keek warempel Manke Jan, die brandstichter, naar boven. Hu, wat een bakkes! Pas tien jaar tuchthuis achter de mouwen. Deed je de lucht in Leeuwarden niet goed? ... spotte ze zacht, terwijl Stien gichelde. En Stien wees Lou aan, Lou de Bokser. Wel een aanhalig toet met zijn opgedraaid blond snorretje. Kijk ze lijzen met mekaar. Hoe kon hij nou zoo lollen met dien afschuwelijken Mark, den kwartjesvinder? ... Zoo'n stoimime job. Die had een half hotel leeg gestolen, niet Jet? ... niet Stien? ... niet Toontje?
— Geen zucht van waar,... weerde Joden Jet af, die Jo juist wilde vragen of ze Corry nog wel zag. De kroeg-
Lijzen: kletsen. —Job: suffert.