!9
bleven voor de maag drijven. Haar kracht kwam niet uit in het publiek. Zij moest stiekeme geheimpjes besmoezen. Die voddebels wisten nooit van chagrijn. Die lachten en joedelden den dag uit. Die dalvers zou ze nog wel eens te pakken krijgen. Ze zou haar gerechtigheid wel wachten. Niet overhaast. Als ze een gulden moest hebben, greep ze vast geen achttien stuivers.
Hup-Cato, een sorteerster, wou Jet nog even in den stoet meetrekken, maar ze klampte zich met bevende kracht vast aan een trapleuning.
— Leelijke paardeknar!... ze moste je nek krake!... blerde Jet half van woede, terwijl ze zich losrukte. De luidruchtige Jordaanmeiden renden voort en Sientje Pof-fertje's joedelstem klonk boven alles uit. Jet rilde en voelde den wrok in haar knuisten kriebelen. In de donkere Nes sloop ze een stikduister tapperijtje binnen en slurpte eenige schroeiende brandewijntjes gulzig in.
IV.
Manus Peet, bijgenaamd de Bochel of Bad-Aap, compagnon en helper van Joden Jet, zat rustig te rooken op de kleine, donkere en propvolle kamer van zijn patrones, vlak voor het morsige raam. Hij dampte uit een ebbenhout-glanzige ganzepoot-pijp, met liefhebbers-wellust onderhouden. Alleen uit dat lange, kantig-gesneden rook-instrument, proefde hij het tintelen en prikkelen op de tong van een pittig smook je. Uit den dunnen, nervigen poot stak een bijna even lange sigaar en Manus dampte zoo snel en. zoo veel, dat het leek alsof hij altijd pas een nieuwe had opgestoken. Alleen voor zijn pijp en smookje vond hij het leven nog de moeite waard. En met een geheime en verdachte gezelligheid rookte hij de fijne peignoirs, de corsages met kleurige kanten, de witbonten sorties, kortom al de chique ״spullen" van zijn monster-leelijke patrones zwart. Vlak voor zijn ineengedrongen
2*