14
En zoo moest het nou ook met Corry. Als haar bevroren hond, die bochel-van-een-compagnon van haar, maar helpen wou, desnoods met geweld. Die Jordaanmeid had toch altijd ruzie thuis en zélf wou ze niet eén gooser. Daar juist vlaste Jet op. Als ze dien halven schooier van een Lou eens waarschuwde ... stiekem ophitste, verlekkerd maakte op haar schoonheid. Die bokste de deern in de Nes - met twee stooten lam. Als die prent een niesse alleen bewerkte, zat ze gehoüen en geslagen, bleef alles, na de éérste jammerende wanhoopskreten, zóó stil dat je de stuipen in je ribben kreeg van angst. Lou, dé bokser van de Nes, dat zou voor Corry haar laatste uitzetje zijn. En eenmaal geschonden, bleef er voor haar toch ook nog wat te poe-kelen.
Joden Jet grinnikte. Het bloed brandde in haar aderen bij die wellustige gedachten en ze voelde zich alsof ze vijf maatjes onder de leden droeg.
II.
Na een week had Joden Jet nog niets van Corry gehoord en haar ook nergens op den Zeedijk, — waar ze het liefste kwam bij Tante Lien, — ontmoet. Ze was zelf stapeldol op de meid. Ze verlustigde zich in ieder harer woorden en bewegingen. Schaamte had de werfster niet meer. Wat ze verborgen hield van haar bijtende driften... ze deed het om óf beter in het geheim te bereiken óf uit angst te worden geknipt. Maar Corry, Corry benam haar alle andere gedachten. Het woedde in haar, het denken aan, het verlangen naar de meid. Het verteerde haar, het kwelde en martelde haar. Op snor, thuis, in de kroeg, op bed... overall Ze zou alles, dlles voor die blonde meid in den steek hebben willen laten. Zij, zij, Jet, ze griende 's nachts in haar onrustige droomen, in verlangen naar dat schepsel.
Poekelen; praten. — Maatjes: maatjes jenever.