112
maal zélf geweest. Een halve huishoudster en toen inéén een jonker van de vlakte. Dat waren nou, lachte hij in zijn bed, de geheimen en nachtelijke avonturen van Ma-nus ״Bochel", ook wel „Bad-Aap".
As d'ooievaar u heit fergete,
Omreê u nie fan kindre houdt...
Nee, nou niet zingen! Wat had hij nog meer gedroomd vannacht? O ja, aboe!... van die drie-persoons-vette Rooie Mie uit het theetuintje. Jonge, jónge... dat was nou effetief een rare boel geweest vannacht in zijn knar. Wat had hij de rooie kanes van Mie nou toch vlak voor zijn oogen gezien. Het mensch sting er compleet! Al veranderde ze van onder óp telkens in Joden Jet en al had ze de stompe knokknuisten van Simbad en den dronke-mans-loltoon van Jaap Knakworst. En hoe duidelijk had hij het lieve bakkesje van Rika weer voor zich zien staan kijken. Dat was nou zoo een knappe dienstmeid als hij zijn leven er nooit weer een kon tegenkomen. Die zat nou rondom in de liederlijke zwijnerij van den stikdonkeren speeltuin met zijn bebladerde prieeltjes en liet zich van geen man met een pink roeren. Voor die meid had hij eens héél stilletjes rarigheid in zijn hart voelen draaien. Eéns, tien jaar terug, toen hij nog lommerdknecht geweest was en in de avonduren „administratie" hield voor lui die er slecht schreven en rekenden. Met prachtkrullen-schrift en caligrafische kleurletters had hij toen haar naam geteekend. Hij wou er alles aan geven. Dat was nou zijn schuchtere liefdes-verklaring geweest. De meid had er een kleur van gekregen toen ze het zag, zóó prachtig vond ze het „pampier". Maar hij had ook een kleur, een héél vreemde kleur gekregen toen ze hem bedankte en toen... toén had de meid begrepen wat er in hem gebeurde. Stakker,... had ze gezegd en hem de hand gedrukt. Toen wist hij ook genoeg. De meid had meelij met zijn schoone gestalte. Nooit sprak hij weer een woord