VIERDE HOOFDSTUK.
I.
Laat in den middag werd Manus wakker. Uit zijn donker alcoofje gluurde hij naar buiten. Regen,... de lucht duister en toch zwoel, echt Mei in opkomenden bloei. Nou zou hij nog even op zijn bed blijven rekken en rengelen. Hij stootte gaapgeluiden de kamer in en dadelijk zong hij met half-gesmoorde stem een liedje:
Wel sapperloot, wat doet dat seer, 'n Spatje koope ... en nooit meer...
Hij sliep altijd als een gezonde os, al droomde hij wel tien bioscoop-voorstellingen bij mekaar op één nacht. Wat zich zoo een paar donkere uren niet in zijn test afspeelde!
En hij zong weer, terwijl hij mislukt gaapte:
We neme d'r 'n Jan Plesier,... Jan Plesier, We slikke katsies, bols en bier!...
Nou moest Manus toch om zijn eigen grog-stem lachen. Nee, eerst verantwoording van zijn droomen. Dat was nou een fijn uit-mekaar-zoek-werkje; terugkuierende, je stap voor stap te herinneren wat je zoo een heelen nacht gedroomd had en al wat schots en scheef dooréén ge-hutstpot lei, voor je eigen vermaak uit te zoeken, zoo ver hij kon. Sapperloot... een rekenvrachtje!
Eerst... eerst was hij zélf de logementhouder geweest uit de Pieter Jacobstraat. Hij??... hij, in zoo een boeven-huid? ... Wat zou het! Toen,... een Jonker van de vlakte; plots weer... •een huishoudster met één oor en twee wratten onder den neus... Dat was hij vannacht nu alle-