io6
lende driften onder alle vervolging telkens opbruisten en aanflikkerden, maar die toch neersmakten en zich in de bloedende ellende van roof, brand, moord, zélf vernietigden. Werd het knokken om liefde,... om een mooie vrouw, dan steeg in Karei Burk het innerlijk leefgenot tot een stil-ziedende, opwindende razernij waar niemand in zijn nabijheid een flauw besef van had. Want, als even het licht opklaarde, na ieder tafreel, zat hij roerloos ineengedoken tusschen het pratende, lachende of huilende volk. Onder den gang der tragische verwikkelingen voelde hij zich betooverd, geroerd en geslagen, en de weemoed van zijn eigen verliefde ziel begon zijn droef-verlangend lied. Soms, in het duister, had hij stil gegriend, al schaamde hij zich dood voor dat losse aanspreken van zijn hart. En toch, alle smart en ellende van de voorgestelde menschen leefde Karei mee. Hij moest zich met alle kracht en ontnuchterenden spot betoomen om het niet uit te krijschen. Hij kon, kón niet lijdelijk blijven, hij kón geen eerroof en verraad dulden. Al was het altegaar door-ééngeklutste komedie,... onrecht en laagheid grepen hem éven hevig en met zijn mannelijke onbehouwenheid wou hij zich verzetten en alles meé vergruizelen.
Even, in een gulle bui van zelfkennis betrapte hij zich op de zacht-kwellende gedachte dat hij toch ook wel eens eerroof gepleegd had, zij het dan met ״ongewilde toestemming" van het ״slachtoffer". Dit bedenkende, vloekte hij tegen de bioscoop-malligheid en al het vertoonde gebeuren dat hem opwond en hem toch het diepst-wezenlijke van het echte leven en de groote werkelijkheid onthield. Dan werd hij zich bewust, hoe, door een dwaze opeenstapeling van ijselijkheden en bloedige gruwelen, schokkende rampen en kromgewrongen noodlot-gebeurtenissen, een valsche en gevaarlijke zenuwspanning ontstond waaraan de verbeelding zich bedwelmde, niets achter latend dan den martelend-leegen en pijnlijk-angstigen wre-
Knokken: vechten.