io3
niet. Zijn moed, zijn alles-tartenden lef zou ze ervaren Corry, en koesterend deze gedachte ging hij den Zeedijk opkuieren.
Van de Binnen-Oranjestraat nam hij rechts den Haarlemmerdijk, zoo dwars door de joelende volksdrukte van de Zaterdagavond-buurt. Dat vond Karei nou zoo gezellig als niets-ter-wereld. De afsloverij gezakt, nou ... pikant... den jool in! En dan al die opgemonterde tronies van bekende jongens en meiden. Ze lachten in het winkellicht van loutere Zaterdagavondpret, ze glommen van opge-poetstheid. Kijk, daar hinkte Stalen Piet,... had zich pas vrijgesmoesd, tweemaal achtereen van een gilletje... Linke gooser! Hè, wat rook de haringmoot lekker. Wim, met een opgeschuurd lantaarntje op zijn nieuwe kar! Het kon er af. Als die Duitsche bedelaar nou niet zoo gruwelijk jengelde aan zijn oor, zou hij even Toon Bierton aanhaken. Wat? Had hij nou gaatjes in zijn kop zitten? Er kroop iets van boven zijn test, langs zijn rug. Verrek... jajem! Zachies-an! Huhu! Zijn fijne pakkie! Zijn versche boord! Kijk die jongen, die rakker... zuipt er een vuilen boenemmer met water leeg van de schoonmaakster! Nou kreeg hij een achtkantige pet van het regentje... Ho ... het was al weer droog.
Op den Singel, bij het begin van de Haarlemmerstraat, zag hij hoog over het wemelend koppen-gewirwar van al de menschen die den Nieuwendijk doorkrioelden heen. Dat stemde Karei nóg vroolijker. Hij hield van een opge-monterden kuier door de volksbuurten. Dat Zaterdag-avondgewoel vulde zijn kop met afleidende gedachten. Het gesliffer en zuigend gestap van duizenden voeten over het asphalt aanhoorde hij als een soort gonzende, half verdoovende, brommerige muziek. Het gegloei van de roode en witte electrische ballons, waarin, als op klaarlichten dag, de menschen voor de winkels te kijken en te wandelen liepen, gaf hem genot. Hij was nou eenmaal een ras-
Gilletje: diefstal. - Jajem: regen.