102
dijk-zwerver, Kikkie Vlaggestok gezeid, dat Corry maar één wist uit den heelen Jordaan die voor haar vechten mocht als het moest... Karei. Dit deed hem goed. Hij had Kikkie Vlaggestok bedeeld met vijf sigaren en twee slokjes. Die schooier wist maar niet hoe hij het had en toen Karei aandrong dat hij nog méér zou slikken, begon de zwerver argwanend te tasten naar een geheime bijbedoeling, bedankte snel en feestelijk.
— Wat mot je dan? ... had Karei joviaal-onverschillig gevraagd.
— Ik mot me kliekie oprape.
— Je kliekie? ... lachte Karei.
— Uit de achterdeur fan de gaarkeuke,... lichtte Vlaggestok toe.
— La-so-maar,... grinnikte Karei overblij,... maar ik snap d'r geen klontje fan.
—■ Ik haal 't oferschot.
— Soo,... en mest je je daarmee?
Mooie Karei schaterde. Dat was nou op-en-top Kikkie, die gulzig de bij-elkaar-gegooide maaltijdoverschotjes van de gaarkeukens saambedelde en zich dan in een stil hoekje bol vrat.
Dwars door de schelle en nerveuze vroolijkheid van Karei lichtte de gedachte: Ik, ik alleen mag voor haar vechten, als het er op aankomt! Nou, hij zou zijn knokels in de politoer zetten. Hij had nooit niks gevreesd,... nou zou hij ״rammen" al kwam Onze Lieve Heer in eigen persoon. Zoo een eenzame barrelaar als hij was, kon dan ook op den Zeedijk zijn geweldige knuisten „te-alle-tije" gebruiken onder het schuim en het gappende geboefte, tusschen de souteneurs en dieven, onder al het gekrioel van het gemeenste schorem: oplichters, beroeps-vechters, messentrekkers en kwartjesvinders. En al sloegen ze hem een keer tezaam zijn bakkes van mêkaar, hij zou niet wijken, niet wijken voor een school schurken en schooiers
Barrelaar: boemelaar.