56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
O! had ik in hem kunnen zien de heroïeke, de daverend-prachtige, de hel-verlichte heerschergestalte van den grooten levenshouwer, den mènsch-beeldhouwer die zijn gloeienden epos-adem brandt op het naakte vleesch zijner schepselen; die eindelijk ons eens verloste van al het klein-geziene, klein-gevoelde en klein-gebeelde leventje, die eindelijk eens bóven Balzac en Zola uit, onze Hollandsche kunst, mèt gebreken en deugden, op het plan van rhytmisch-groote wereld-epiek zette, voor goed, voor eeuwig.
Joodsch leven. XIV.
Een vraag:
Kent Heijermans werkelijk het joodsche leven?
Ik heb onder de sterksten van zijn eigen geloofs- en partijgenooten meeningen gehoord die heel ongunstig waren omtrent zijn kennis, partijgenooten wier visie diametraal tegenover de realistische wreed-felle plastiek staat van Heijermans.
Ik heb hooren beweren door begaafde en niet-begaafde wèl- 'en niet-socialisten-joden, dat hij van dat joodsche leven niets kent, dat hij hun natuur en zeden niet begrijpt, niet doordringt, wijl deze