56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
gekeel wordt ondergaan. Er zijn in den kring van dat leven groote ontroeringen, groote schoonheden en fel-huiverend, felle losbrekende heroïek, die, al beeldt je ze met de onstuimigheid van Balzac, en de ziedende-gesmoorde soberheid van Rembrandt, de hevig-demonische menschelijkheid van Vincent, de béste individualisten dezer tijden toch zullen voorbijgaan.
Hoe komt 't nu dat ik heel vijandig sta tegen de psychologische konstruktie van Eleazar, schoon ik iedere nuance van zijn revolutionair voelen doorleefd heb, en schoon ik voor-me-zelf weet dat è.1 zijn gelukszegging nu en dan, werkelijkheid moét worden? Wijl Heijermans als scheppend kunstenaar den socialist Eleazar, 't joodje, zonder groot psychologisch vermogen abstraheerde en uit de abstraktie van eigen breinleven diens binnenste schiep. UitEleazar's ziél, niet uit Heijermans gedachten-verzet, had zijn peinzen en handelen moeten gebouwd zijn. Uit eigen aanschouwing en zwoeg-meeleving hadden zijn sociale vervloekingen moeten weerlichten. Al die uitstui-pende verdoeming van armoeleven, dat rottende, walmende, bestiale, dat verpeste en vervuilde der jodenbuurt-ellende, had Eleazar met éigen hart moeten voelen, met eigen woorden, gebrokkeld, ״onfraai" gestyleerd, maar mij als inwendig