56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
de behoeding, 't vernielen der rupsen die blaren en nerven wegvraten." Loop naar de maan kerel! Je preekt, preekt, dezen keer socialistisch, maar 't is 'n preek, geen künst, geen ziel, geen inwendig, diep hevig eigen leven van een eigen mensch.
Maar onverstoorbaar in zijn korte maximes, in zijn knussige levensfilosofie, op een ändere betoog-plaats van zekere waarde, gaat Heijermans achter elkaar voort, zijn schepselen te vermoorden met propagandische wijsheid van zichzelf. „Eer 'n eik hóóg in de luchten z'n kruin dreef, eer elk voorjaar bloesems dee glanzen, gingen maanden en jaren voorbij." Prachtig kerel, prachtig, maar m'n arme Eleazar! Dät is geen proletarisch gemijmer van 'n werkmansziel, of de schrijver moest zijn schepping als volkomen verwant aan eigen ontwikkelingsgroei, ons hebben voorgesteld, lévend, lévend, uit den groei der verhaal-aktie zelf. Nu is 't leeg gekal, dat niemand, ook al is hij veel zuiverder proletarisch voeler dan Heijermans, als levensuitbeelding mè.g akcepteeren.
Wat een zwoele rhetoriek Heijermans kan uitbroeien blijkt b.v. uit dit: „Er was eene doffe zwaar-tredende stilte van wind en takkenverzet, van geruchten en roepingen die tot den nacht en de verlatenheid schenen te behooren"! Deze zegsel-misbaksels, uiterst valsche beeld