56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
zonder ruggemerg." Stel je voor: gezwets met ruggemerg! Maar 't is weer een der lievelingswoordjes van Heijermans. Moet vanzelf Eleazar er zich dan niet den mond mee spoelen, ook al zegt hij meditatief z.g. „eigen bestaan" ? Dan die ongelukkige pagina over Dostojewski's Schuld en Boete, dwars er door heen, allemaal plaats wegvretend mèt de beschrijvingen, van de dingen die er hadden moeten staan over het groote menschleven. Dat eeuwige gemediteer, dat individualistisch gemijmer maakt ons, in een boek, dat massieve epiek wilde geven, doodziek, wee, ellendig wee.
Wat hebben we aan den goedkoopen, den duldeloos Iyrisch-abrupten Heijermans midden in dè.t verhaal? Pagina 161 weer: „De natuur had in alles geleding" .... Goed, goed Heijermans, maar geef óns de menschen, in je verhaal even aangeraakt, als schimmen pas voor ons oplevend. „De gods-idee in alles een schakel." Kranig, kerel! filosoof, groote, geweldige Ievensbreede natuurvoeler, machtige naturalist.... maar de menschen... je zoudt groot episch werk gaan geven .... denk aan uw opzet..., „Met ruwheid en onverstand worden wortelen vertrapt." Goed, maar Eleazar, zijn ziel, zijn volksziel, zijn proletarisch eigen dwarse denken! „De schoone taak was