56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
zwijgende, passieve smart over 't bewegen der joden, was het glazig geblikker der dobbelsteenruitjes het éénig leven, 't éénig verzet."
Ellendig leelijk weer van manier en Falklandjes-goedkooperig daarna: „de dag ging zonder doel, had ie uren en uren die 'n ènder voor hem scheen te voldoen, uren van wandlen, zitten, kijken, praten, uren waarvan je geen tel hield, uren die sleepten en jaagden, uren waarvan je niks wist," enz.
Dit alles gaat midden door de jodenkwartieren-beschrijving en de fabriek. Heel de inzet dier Joden Houttuinen met: „de dekzeilen der karretjes en kramen huifden als schermen" en wat er volgt is mooi. Telkens uitmuntende beelding, maar van een duldelooze uitspinnerij nu we zoo hunkeren naar het menschleven in dat boek, de verhaaltragedie die maar niet komen wil. En telkens er tusschen zooveel slaps, zwaks, zeurigs en hols aan valsche stoplapbeeldspraak.
Storen we ons nog aan beeldspraak-vergelijkingen van een „schoorsteen" die in drie achtereenvolgende sekonden eerst knods, daarna speer, onmiddellijk daarop een ״kegel" wordt?
Storen we ons nog aan uitdrukkingen als deze: „Jodenkoppen hokten in driftig getast (pag. 15). Stel je voor: tastende koppen!; „bol gezwets.
5