56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
gen weer te geven, als woord kunstenaar, als waarnemer, als kleurdroomer. Hij gekeken ? Gij gekeken, ja, met 'n in de schoen-schuiverij van Eleazar. Q.) was hij zwakling weest" enz. Natuurlijk „zwakling." Maar Heijermans doet toch maar zijn best om zoo sterk en zoo dikwijls mogelijk in die aandoeningen zich als zwak'ling te geven.
Heel dit hoofdstuk is trouwens van een alleronzuiverste dooreenwerking van Heijermansche ontroeringen van haat en van liefde en Eleazarsche dito's. Heijermans kè.n in zijn dadelijk als Heijermans onderteekende betoogstukken niet subjek-tiever, niet sterker zichzelf luchten als hij het in de Ikheid van een ander mensch, Eleazar, z. g. gedaan heeft.
Het is van een verbijsterende onnoozelheid dat Heijermans ons een pag. 14 en 15 van 't eerste deel durft opdringen als psychologie van 'n Eleazar-diamantjoodje, betoog-lyrisme, zoo dadelijk uit z'n eigen kritiek en eigen beschouwing als weggestolen.
We zullen eens van 't eerste hoofdstuk weggaan en beschrijvingsbrokjes nemen uit pag. 65 (eerste deel).
Dit b.v.: „Een oude loods, zwart van mekan-der beklimmende planten, schoorde vooruit, grom-