56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
stoppels grijs en gedord tot in plooien van das, die wat los hing."
Let nu eens niet op de ellendige manier der ״stoppels^-herhaling, maar op 't scherpe, zuivere beelden, en zet daar naast de verbijsterende valschheden in beschrijving en beelding van 't vorige. Zoo zou je telkens kunnen doen.
Dat hoofdstuk kan niet af van de Casino. Nog tallooze keeren wordt het „zaalzwart", schemerende nacht, de „vleeschkoppen" „wild bleeke maskers," enz. Bladz. 9 is heelemaal uitsluitend de studie-pagina der waarneming, der koele standen-studie, gebaren-studie, gelaats- en handenstudie, en nergens gelukt 't Heijermans diep ons te doordringen van zijn eigen slotsom op pag. 11, na z'n teekening: „Het was schoon-ge-heimzinnig, diep-melankolisch, leven op vèrliggend plan." Behalve deze allerzotste zelf-karakteristiek van een beschreven objekt, moet dit hier dienstdoen otn 't malle dualisme in Heijermans-Eleazar te bevestigen: de schoonheid van lichtspel öm Casino-ruiten en 't vreeselijke leven daarachter, in zijn plastisch mooi als een leeg schijn-ding van leven te laten voelen, in diepere beschouwing. Luister maar: „Zoo hij straks had gekeken (hij gekeken? Hoe kom je'r bij, Heijermans! Eerst hebt gij elk detail, elke lijn, elk schamplicht po