HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
Het is de vooze leugen van Dekker geweest, hardnekkig vol te houden dat hij geen ״mooi-schrijver" was, en in werkelijkheid iederen aanval op zijn schrijversschap verdoemde met haat en wrok. Vooze leugen in 't publiek te spotten met stijl, met taal, met gedichten, woordschoon en mooischrijverij, en in denzelfden tijdje vrouw te schrijven: kom niet naar me toe, je zou me hinderen in .... in 't mooi schrijven!
Neen, er is heelemaal geen overeenkomst in geestesleven tusschen Heijermans en Dekker, maar die verblindende dwaasheid hebben ze gemeen, dat ze beiden voor alléén hoögere mensche-lijkheid willen doen doorgaan, wat in den grond niets anders is dan literatuur op een ander levensobjekt gebaseerd.
Heijermans retireert zich sluwigjes nu en dan door 't wezen der taalexpressies naar waarde aan te slaan. Maar zijn minachting voor „woordkunst", zóó allertypeerends uitgekomen in zijn polemiek met Hartog in Jonge Gids destijds, is daar, om vast te leggen een kijk op z'n wezen, die in de toekomst van waarde kan zijn.
Ook ik heb medegestreden met hem toen het ging tégen verindividualiseering van eigen emotieleven, tegen de literaire Ik-kultuur, tegen de Ik-pest, tegen de uitputtende zoekers naar