HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
Bovendien ziet men in Diamantstad dat hij zelf niets, niets wil loslaten van die pikturale ellende-beelding, dat ook hij z'n artistieke visie van die ellende-werkelijkheid in toon en kleur precies zoo beeldt als een burgerlijk kunstenaar dit zou doen. Alles wat gesmaad wordt in de ״mooie" armoe-schilderachtigheid der burgerlijke artisten ondergaat hij precies zoo. Precies als zij reageert hij op huizensfeer, huizengedroom, op luchten, op „kleurverstervingen",op droogstokken, venstertjes,■ oude deurtjes en ramen, op iappen en roodbaaien rokken, op licht en schaduwen, in die ellende-visie. Overal offert hij de mensch-tragiek öp aan die uitgesponnen „schilderachtigheid" der ellend^-plastiek.
Natuurlijk gaat de huiver van het groot-mensche-lijke, uit zijn socialistisch levensgevoel geboren, nu en dan door die plastiek heen. Maar ellendeepos wordt het nergens, juist om z'n verfijnd literaire spanning, z'n literaire mozaïek.
Waarom te minachten de woordminnaars, als eigen ziele-uiting zelf niet anders is dan ....
Ö O
literatuur.
Uit iedere strofe, ieder woord is de vakman te proeven, de rëusseerende of knoeiende technikus, die alle onderdeelen van zijn dramatische tafreelen verzorgen, omkoesteren, afschaven wil met 't