HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
turale zoekers naar ״nieuwe" armoegevalletjes Want alles in zijn stadsbeschrijving is van een uitsluitend literaire mooidoenerij, is een literair mozaïek, een voortdurend passen en meten, een hevige poging om de geziene ellende, zoo zuiver-literair mogelijk uit te beelden.
In z'n antwoord aan Van Deyssel destijds kwam van zelf de onzinnigheid van zijn beweren uit. Natuurlijk kèn, moét Heijermans als socialist een gansch andere ontroering krijgen bij 't zien van ellende-achterbuurten dan een burgerlijk kunstenaar, die alleen 't pittoreske, 't mooi-eigene van vervallen armoebuurtjes doorleeft.
Maar als Heijermans ten slotte zijn è.nders-menschelijke ellendevoeling reproduceert in kunst, komt hij van zelf tot de middelen die ieder woordkunstenaar noodig heeft om zijn gewaarwordingen en emoties te beelden: 't woord, de taal, den periode-bouw! — De taal moet hij dus liefhebben, heerlijk liefhebben met volle aandacht en innigste overgave.
En toch hoorde men Heijermans schelden op de groote, de hevige woordminnaars, de periodevoelers, de taalsensitivisten. Wat doet hij nu zelf? Zooveel mogelijk dat woord koesteren, bewerken, versmeden, liefhebben. Dikwijls zelfs sterk-deka-dentisch koesteren en belikken.