HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
los van 't liederlijk-triestige, 't weenend-morsige, 't beslagene, 't met kolendamp sombere doortrokken krottenleven der tragedie, zooals die uit de menschen van de wérkelijke Diamantstad bloedt.
Zoo duwt Heijermans telkens allerlei fragmentarische tafreeltjes tusschen de ״epiek" van zijn menschenverhaal, afknappend de evenwichtigheid, verbrokkelend en vernielend wat op zich zelf wel episch van voeling lijkt.
In den groei zijner hoofdstukken wordt de kompositie er niet sterker op. Het menschleven en de typeeringen er in, staan niet hevig en innig omsnoerd door beheerschte aktie, doorgevoerde tragiek en sa&mvloeiende psychologische eenheid. Het is niet de groei van 'n levend lichaam. Telkens worden er deelen bijeengeplakt die niets met elkaar te maken hebben. De meeste beschrijvingen staan los van het verhaal. Daarmee óók die ellendige inzinkingen, die gaten, die vree-selijke leegten van lévende plastiek en tragiek.
Wel heeft hij alle deelen waaruit een mensch bestaat geschapen, maar met den organischen opbouw en rangschikking der funkties weet hij geen raad.
Diamantstad is niet gebouwd met een fijn en