HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
staande hoofdstuk, met zijn ertsigen wil om episch te zijn, volgt een tweede, — natuurlijk —, kon-struktief geheel los van het eerste en derde.
De bouwer en houwer van een menschgroep-leven ligt hier al tegen den grond, ligt te hijgen van vermoeienis. Je ziet in niets een overgang, een verhaalnerf, een organische verbinding. Voor de zuivere konstruktie had er, nadat Eleazar van de tram springt, niet meer dan 'n paar pagina's beschrijving van jodenbuurt en klub behoeven te volgen, en dadelijk daarop het derde hoofdstuk moeten aansluiten. Nu krijg je echter in 't eerste hoofdstuk vermelding van Eleazar's aankomst, doormengd van stads-en wijkbeschrij-ving, parallel met gemoedsbewegingen van den ons nog önbekenden jongen Eleazar, geheel liggende buiten de visie van 't joodje, toch ons opgedrongen als uit de ziel van dat joodje. Dan Eleazars gang naar huis en aan 't eind 'n paar regels, waarin de ontmoeting met Suikerpeer, die naast tante Reggie woont.
Daar tusschen in geeft Heijermans 'n tweede hoofdstuk om met 't derde pas te vertellen:
״Zoo had Eleazar haar (tante Reggie) gevonden (let wel: ״gevonden" komisch-dooie uitdrukking!) toen hij met Suikerpeer uit de scheemring der brokkel-poort op 't plaatsje kwam."