STIJN STREUVELS״ ׳MINNEHANDEL׳'. I39
tachtigers had dien zanger overstemd. Men hoorde niet hoe hij zong als 'n nachtegaal in de Vlaamsche gaarden; als 'n nachtegaal uit 'n donker sperre-bosselken; als 'n merel, 'n lijster, 'n leeuwerik, zoet gezang en vleiend gefluit, zoet en vurig, levensvol en met 'n ontroerend-menschelijk vroom timbre, in trilling van teederheid en heldere diepte, als nooit nog gehoord was uit die dreven.
Plots is de groote triomf van Streuvels gekomen. —
Mèt Streuvels kwam Teirlinck, de droomerige, visioenaire, de onwerkelijke toch innige natuurdichter.
De Bom was er; Vermeylen was er, en Van Langendonck óok.
Maar de felle glorie van 't schoone en bloeiende Vlaanderen vlamde eerst heel vurig öp in 't scheppingswerk van Streuvels en Teirlinck.
Ze waren in merg en been Vlaamsch. Vlaamsch in taal, Vlaamsch in gezondheid, in inspiratie, in zinbouw en rhytmisch levensgevoel, Vlaamsch in Ademhaal!
In 't éerste werk van Streuvels rook je de gouwen, stroomden je de longen vol van bloei-boomgaardengeur en hapte je de klare lucht en graszoet.
't Was léven, léven, ruim en prachtig.