56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
De toonhoogte, de klank-dreun is precies die van 't rebbetje in Ghetto: ״nee-jonge, je hei die avond je geloof in de gracht gesmete." Groote God! hoort Heijermans dat zelf niet, hoort hij niet dat zoo iets nooit kan komen uit de ziel van zóó'n blinde vrouw? Hoort hij niet dat die zegging Heijermans is, dezen keer van den objektieven beelder? Oók zeer valsch van dia-loog-voelen en beeldend zeggen is dikwijls 't gesprekkenleven op de fabriek, daar juist waar 't „opgevangene" eenige typeerende waarde krijgt soms. Ook het gedachten-beelden van Druif op 360 is zeer onzuiver van psychologie, en de dialoog op 358, met dezen tusschenzin van Elea-zar: „ze hoore niet op de deurposte van menschen die verrekke. Getrapt en getrapt, — uitgezogen, armoei, ellende, — en de geboden op je deurpost, — da's om te giere, te gille van 't lache": van een verschrikkelijke levensverval-sching. Men ziet daaruit dat Rafaël nog fel leeft in Heijermans.
Zoo is er nog een schep te ontleden. Maar 't is voor nu genoeg, meen ik.
Over 't verhaal kan ik kort zijn, wijl er zoo goed als geen gekomponeerd dramatisch gebeuren is.
Eleazar is 't zachtmoedig, droomerig, naar ver