56 HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 2 7
Op bladz. 355 komt nog- 'n verschrikkelijke staal los van Heijermans stijl- en z&g-manier. Eén hoofdzin, waarin ongeveer twintig kleinere en tusschenzinnen telkens herhalen: die man." B.v.: ״die in z'n star dogma," die man, die man, en nog eens die man. Om. dit stijl-dinkske: „die man wiens hersenen niet brandden, wiens adem niet snoof in wilden opstand, als ie menschen zag krielen, die man die öpschokte" enz. Tot je aan 't slot hijgt, na vijfentwintig regels zóó gestyleerd te hebben uitgestooten met de iie man die"-klimax, gelijkelijk ineenzakt en als 'n schellinkjes-vuurwerk de zinnen hoort nè-knapperen naar allen kant, vol pifpaf-rhetoriek.
Luister nu ook eens naar het dialoog-accent en de gedachtennuancen, als tante Reggie Elea-zar toespreekt. „Nee-jonge, jij hei die avond je
geloof in de gracht gesmete____ 't geloof van
je vader, je groot-vader, je över-övergrootvader."
Duldeloos slecht van dialoog-psychologie is Heijermans hier weer. Er zijn ongelooflijke staaltjes van bombast en volslagen stijlloosheid, stijlslechtheid in dit boek, verborgen achter dekadent taalgedoe, maar niet dadelijk te voelen; dat Heijermans, zells in 't accent van tante Reggie's zegging, zich geheel verliest in eigen gedachten, hoe ook gemaskeerd, lijkt mij een onmogelijkheid.