73
de drinkbekers driftig boven het hoofd van Sichema tezaam en weer loeiden de hoorns, tokkelden de cythers en galmden de fluiten.
In Simson kroop opnieuw heimwee naar Israël, tus-schen sjophars en harpen. O, hoe haatte hij nu den roes der waereld! Hij hoorde alleen het zegelied van Deborah, het stoute beurtgezang, bij eerste nachtwake:
Zoo moeten zij omkomen
Al Uwe vijanden, o Heere.
Die Hem liefhebben toch, blinken
Als de zon
In stralende kracht...
Toen, midden in gezang en geklank der Baai-dienaars, verrees Simson opnieuw van zijn krakend ligbedEn hij verzocht met heerschersgebaar, om stilte. Als een satirisch en schertsend spreker begon hij eerst al hun listvragen te beantwoorden met springvlug vernuft. De Hebreeuwer glimlachte zacht en een fijne ironie trilde weer om zijn goeden mond.
— Mag ik mijne machtige gasten, die om mij heen staan als een belommerde vallei...
— De Hebreeuwer spreekt... Hij slaat zijn olijfboom af!...
— De stamheld der Uitverkorenen!...
— De woestijnzwerver, met stuifzand op den rooden rok!
— Hij spot... hij hoont ons!