72
bruilofts-vijanden, verkroop in hem een heimwee naar zijn volk, naar vrienden en verspieders uit Dan. Hier, onder deze dronken en hoogmoedige wijnzwelgers, wierd zijn onthoudingsgelofte een schijn-schande en het Naziraeërschap-op-zijn־hoofd, een beleedigende kwelling. Toch,... hij wou ze zoet sarren met een onoplosbare raadselspreuk,... en niet vechten bij het gastmaal, onder den beefblik van Zelalphonith en het angststaren van Sichema. Al brandde zijn wrok, zijn liefde brandde heviger.
Ook de krijgers schenen zich te bezinnen en voelden geruststelling door Simson's schuw breidelen van zijn moorddrift, geweldige kracht en hevigen toorn.
De kleine uit de eere-bewakers, lag zijn geitenharen dek uit te plukken en snoof gulzig het reseda-achtig Zoet van een hennaplant in.
— Uit het dal van Engedi, Enakietendwerg,... lachte plots goedig Simson naar den potsierlijken snuiver, ... ik ruik het! Ze bloeien in de lichtgroene nachten, in den maneschijn!... Ik ben een droom-ont-vanger... een gezichten-ziener ... Shalom!...
De krijgers om Sichema wankelden in hun kijk op den reus. Was hij een arglistig misleider, een bezinnend veinzer en huichelaar, deze geweldige, toch wreed-ondoorgrondelijke man uit Dan, die één oogen-blik valsch-vriendelijk lachte om een beuzeling, een ander oogenblik losstormde als een windhoos? Doch weer rinkelden onder kramplachen der eerewachters,