66
ruimte hem nog nafladderde. Hij Naziraeër van Elohim, door aartsvader Jacob als een Messias gezegend ... hij Suffeet...
— Nu genoeg van Dagon hier, aan mijn maal, onbesnedenen... nu genoeg, ontuchtige wolkenkijkers, wildkruid- en drabslikkers!...
Een schrik stolde de woorden op de lippen van den kleinen krijger, terwijl zijn schild hevig trilde in zijn donkeren knuist.
— Genoeg van Aschdod ... van het volk met het hondenvel!... donderde Simson's stem nóg eens ... Nu genoeg van bezoedeling en vrijsteden!... Ik walg van het roode zout uwer twisten en van uw geheimzinnige machten!... Genoeg!... Sichema, sluier u opnieuw...
Een angststilte huiverde door de feestvertrekken. Doch de oudste en aanzienlijkste der krijgers, de reuzige ópper-bruidsgeleider, verhit en bedwelmd van wijn, geweldig in zijn koperen, gebrandschilderd pant-cier, herwon zich het eerst, trok zijn zwaard en tartte roekeloos door, met brassende vloekstem:
— Zwijgen van Aschdod, Daniet? ... Zwijgen? ... Wij? ... Waarom, ongeschorene? ... Bij al onze stam-heiligdommen... al stak uw schouder boven den Thabor uit, spreken wij nóg!...
En mee riepen nu velen uit de krijgersbent, rechtop voor hun aanlegbedden, de slankspitse zwaarden ontbloot, terwijl hunne schaduwen boven elkaar uit-drongen op de bemeniede muren: