6o
vol humor en ingetoomden spot. Tot de geel-gekoperde krijgers, wreed en trots, richtte Simson zich vooral: — Gij sterrenkijkers en strijdmannen uit Gaza, Askalon, Aschdod, Beth-Cherim en Ekron ... gij smeedt zwaarden en lansen en wij, uit Zoreah en Esthaol... wij gebruiken ze ... Bezingt mijn schoone bruid, Philistijnen ... want zij is van uw bloed en wordt mijn bloed!... Gij kunt de stad vercieren ... ik zal de stad bestieren . . . ook in het donker. Want ik ben als een avondwolf die duisternis begeert om beter te zien. En toch ... schimpt mij geen bendeoverste, die u tart met een krans van coloquinten in het haar ... Komt... gij zijt groote helden, Philistijnen ... Gij mint geen week en weifelend snarenspel bij avondstond, geen treurdans van kreupelen ... Noemt Israël u niet: Cheretim? ... Uw vechtarmen kronkelen zich als boomwortels d'aarde in. Gij klauwt uw vijand neêr, slag op slag, gij baardgieren!... Uw ijzer-beslagen strijdkarren en wagenpaarden vermoorden wel met hun rumoer onze bergenstilte, maar toch kan Israël veel leeren van uw schuimende onverschrokkenheid en uwe kwinkeleerende luchthartigheid die is als vogelenzang in den zomermorgen. Van. Abimelech's tijd zijt gij al dappere schutters, o vreemd -getooiden! De dood gaat reeds het spannen van uw boog vooraf. Doch bezingt de heiligheid mijner moeder en de schoonheid mijner bruid. O, gij oude hyena's,
Cheretim: krijgszuchtigen.