II
Dan zal voor zijn volk in de bres springen
Als een der Richteren Israëls.
Dan zal echter zijn als een slang aan den weg,
Als een basilisk aan den landweg,
Die wreed in de hielen der paarden bijt
En de ruiter valt achterover.
Alleen op uw bijstand hoop ik, o God!
De klankspeeltuigen in heet geraas omgonsden Simson nu van allen kant en voor zijn starende oogen, verblind, zag hij een dans van hemelsche lichten ... het Wonder... het Wonder dat altijd om en in hem was... waardoor hij al zijn krachten en ingevingen kreeg. Tegelijk zag hij zwalpen de gele zee van ziedenden haat der Philistijnen. Plots wierden bruid en bruidegom, door bloedverwanten en eenige krijgers met vioolvormige schilden, opgedrongen naar den voorhof, onder den blooten hemel. Van de bevolking buiten, ook genesteld op de lage daken, klonk soms gejuich dat in krijgsgehuil scheen uit te jammeren. Wraakgilsters reiden zich tezamen. Voor de beschminkte aangezichten droegen zij goudpurperen vogels, met schelle stoffen opgetooid, en de achterste groep vrouwen besloeg dof-hol en bonzend, leege calebassen. Het voorhofplein wriemelde van gasten, die allen schreeuwden en zongen door malkander. Simson-zelf onderscheidde niet meer of het jubelvreugde of haatwoede was die uitbrak onder de olijfboomen. Doch even onverhoeds weer, uit de