II
gehate Hebreeuwers. Wat zou Simson doen, als eens de zwarte wijn zijn brein kwaadaardiglijk ging zengen? Hoe vernielend zou hij losstormen! De Philistijnen aanbaden Dagon en al de Baals der Syriërs. Vele Hebreeuwers aan zee, op de velden en in de valleien, hadden zij tot afval van Jehovah verlokt, om juist hun inworteling in Canaansche aarde te verzwakken. Ook deze verdorvenen bedreven wellust-zonden en afgoderijen op hoogten, in stikdonkere wouden, en riepen als eertijds:
— Sla tenten op, o Israël, tegen den helderblauwen avondhemel.
De Philistijnen, op wier grond Enakims en Re-phaïms waren gevoed, vreesden geen sterflijke schepselen en zij begeerden de jonkvrouwen van Israël, ademende onder Jacob's zegen, te schenden zoo vaak hun dit zelf behaagde, zonder rouwgeween. Zouden zij nu Simson's vijandelijke schouderen in verzoening grijpen, hem kussen op de woeste oogen? Geschenken ontvangen en tegen-geschenken afstaan? Vragen hoe hij de gastspijzen weekte in zijn ijzeren krop? ... Neen, Simson, de Gods-gekroonde, zou Jehovah niet afvallen, den Eeuwige, zijn God. Maar door welke geheime listen wierd deze Enak-reus gestuwd?
Alle verschillen wierden gesust en versmoord, nu de bruiloftsklanken om het huis van Sichema, de Philistijnsche maagd, het gejubel en de muziek zoo vol en zoo hartstochtelijk opklonken.
De vader der Philistijnsche maagd, in den zwier van.