DERDE HOOFDSTUK
I
Na dertig dagen wachtens, keerde Simson, de zonneman, met zijn ouders weer te Thimnath, op een zeer schoonen dag, waarin de hemel wolkenloos-blauw straalde in wonderklaar licht.
Simson liet zijn ouders opnieuw voorgaan naar de stad met de lage kalkwitte huizen, waarvan hier en daar de klei van de tichels lag te verbranden en te smelten in de zonnehette. Weer bleef Simson even toeven in de wijnbergen en lusttuinen van den omtrek. Alleen zwerven door Dan en Judaea; alleen leven, dat was zijn lot, als de Slang... Tusschen een groep lage olijfbosschen ontdekte hij heidengoden op rotsige Zuilen, die hij met een ruk van zijn geweldigen arm omver-hieuw en tot gruizels stampte onder den driftvoet. Toen hij den voorhof van meisje's woon instapte, zag hij reeds achter een smal luchtgatachtig-getralied venster, zijn ranke bruid in het wit, kuischelijk gesluierd nu, omringd van haar bontgetooide magen en