II
beelden-aanbidders die nu haar bloedvrienden zouden worden. Zij vervloekte de besmetting van Amorieten en Philistijnen op Dan. Doch Manoach, haar man, lichtelijk dronken van de schoonheid der Philistijnsche maagd, probeerde Zelalphonith's verdriet te temperen. Hij vreesde niet zóó de kruipschaduwen van Baalim en Asthoreth in dit vertrek. Want ééns zou hun zoon al deze goddeloozen, deze booze tooveraars uitdrijven en verpletteren en terugdringen naar de barre zon-woestijnen, die alzijds Palaestina omgloeiden.
Het tintelende gekeuvel van de Philistijnsche maagd bleef Simson verwarren in al zijn gedachten en opwellingen. Zij bezong een Benjaminiet, een stout linkerhand-slingeraar die haar pas uit een groot gevaar had gered tusschen de bergen. Toen dié haar vroeg, — spotte Sichema, — of zij zomernachtelijk-naakt op het dak, goede nachtrust genoot, sloeg zij hem haar sluier de wulpsche oogen in.
Sichema's stem was als een zoet gif van het speelsch-spottende woord, dat toch minzaam vleide en bewonderde. Hij kon den klank er echter niet in grijpen, noch haar terug krenken. En toch voelde Simson telkens, onder de verdoovende bekoring, de snerpende ironie van haar scherts en haar uitdagende taal, als plotse brandsteken van een scorpioen.
D'ouders van de Philistijnsche maagd bleven den Hebreeuwschen held van Dan in buigende vereering toespreken. Zij omgonsden hem met hun nederigste stem-vriendelijkheid, bogen met onderdanigsten eer