II
in het binnenste van Uw dienstknecht, kent Gij alleen. Den angst in zijn hart verstaat Gij alleen. Met schuwe vreugd' kiest hij zich de Philistijnsche maagd tot vrouw, omdat haar blik hem heeft doorschroeid. Maar ook voelt hij, o Eeuwige, dat het Uw geheime wil en Uw geheim behagen is, dat hij zich nestelt temidden der roofburen, verdrukkers en heete verachters van Israël; dat hij, Godskamper, trapt op bloedzuigers en sissende adders, en ook de donkere vleermuizen en blaffende jakhalzen van Canaan verjaagt. O, Albe-schikker, ik smeek U,... geef hem niet over aan zijne eigene schennende aandriften. Want hij vergaat liever voor de oogen zijner ouders, dan dat hij zijn heilig Verbond met U,... zijn krijgsgelofte verbreekt!...
Simson's gebedstem trilde ontroerd door de stilte der fel-gloeiende wijnbergen en in den blauwen hemel was niets anders te hooren dan het lichte suizen van verre palmen en ruischende olijfkruinen.
II
Ook Simson trok óp naar de Philistijnen-stad Thim-nath, en verscheen plots temidden van het beteuterd heidensche gezin in zijn helrooden, kniekorten mantelrok. Een schok schoot door de verbijsterde menschen heen. Voetwasch en zalven wierden hem ont-steld-nederig geboden door schaamle slavinnen-meisjes in ondergewaad. De kruipend-beleefde vader der maagd, diep-ootmoedig buigend in zijn carmozijnen