II
zijn lange haren en in het ómscheemrende duister, over de stille heuvelen en bergterrassen, zwierf hij naar het van horzelen-wemelend Zoreah terug, gekweld door droefheid, heimwee en verlangen naar de wijngaarden en koorngoudblonde hoven van Thim-nath. Want de Philistijnsche was door zijn hart heen-gegroeid; hij deelde alreeds zijn adem met haar.
t