II
goddelijke kracht in hem woest begon te gisten, dan ging er een afgrijselijke beving door heèl zijn lichaam. Hij, de tuchtiger van Dan, de neerslingeraar uit Zoreah, zou boomen met-wortel-en-al uit d'aarde rukken. Hij zou bergen verplaatsen, poorten en muren verbrijzelen, met zijn peesnaakte vuisten. Hij voelde alléén, bij lijve, te kunnen vechten met een halve waereld van menschen, van dieren en Philistijnsche schedel-indrukkers. Zooals het dreunend hongerge-brul van den leeuw uit een donkere borstholte dreigend te donderen begon, zoo klonk ook een stem in hem, die onbeperkte verminkings-kracht schonk en zijn spieren als doorknoopte kabels gedrochtelijk deed opzwellen en saamstremmen. Telkens als Simson zijn trillende handen hief naar het hemelgewelf, dan voelde hij deze ontzachlijke macht, die wonderlijke stijging van boven׳ menschelijk bewustzijn, hoogste volbreng-zekerheid schenkend aan al zijn handelingen. Ja, hij zou in orcanische reuzenkracht, boomen met krakende kronkelwortels uit de aarde losscheuren! Hij zou bergen doen wankelen en stedemuren daverend verbrijzelen. Ze zwol al geweldiger in zijn binnenste aan, de geheime monsterkracht zijner vermorzelende armen. Een gevoel dat hem onverschrokken, vreesloos maakte tegenover alles, brandde inwendig in hem, als middagzon op woestijnzand. Hij kende geen angst, geen neerstootende beklemming. Zoodra de vernietigingsdrang hem overviel, dan schoot er een hitte-tinteling door zijn lichaam en door ieder zijner poriën