II
strijden en uit hunne lichtende banen geslingerd op üw bevel!... Een man uit Dan hoort het ijzingwekkende trompetgeschal bij de poorten en springt toe, in triumph!... Waak op, waak op Simson, tegen de boosdoeners ... Deborah, de heilige Moeder in Israël, roept u onder de poorten van Hebron uit!...
IV
O, het zachte ruischen van de Groote Zee, hoe verlamde het Simson's wil en zijn kwellend begeeren naar daden!
De zon zonk lager en heel de hemel en heel het water versmolten in een lichtgloed, waarboven een paarlmoeren brand uitsparkelde. De golven, als kabbelend blauwgoud vuur, speelden tegen het strand. Onder een toover van lucht en oceaan, begon de wakende droom in Simson aan te deinen. Het luisteren naar den doffen golvenzang bracht een zoete loomheid, het eeuwige wiegelen en ruischen ontlokte al vromer ontroering en een vreemd heimwee, een hunkering naar het doorgronden van al God's geheimen. Onder die begoocheling van lucht, zee en zonne-ondergang vroeg Simson zich dringender af: ben ik hier, nabij Aschdod gedoold, alleen om de golven te hooren zingen? Om het licht te zien uitgloeien in alderlei smeltende tinten van goud? Lig ik hier in de eenzaamheid van een gren-zenlooze zee en een grenzenloozen hemel te droomen, terwijl het avondrood rondom zijn wonderen verricht?
Simson. 2