IO
lijke stammen doof. Langs Thabor's steile hellingen en op zijn eenzame kruin was nimmer heller vreugdegejuich gehoord, naar Esdraelon toe, in het groen-gloeiende Westen, naar de Jordane toe en de geweldige bergen, in het roode Oosten. De sycomoren in de violet-grauwe bergkloven, verhieven zich uit hunne kromte, om te luisteren. Donkere steeneiken op de hellingen, wrongen hun kronkelende wortels los uit de barstende aarde. Rond de heilige graven ruischte het riet lang en wonderlijk. Zij hoorden het heimwee van Israël in het heilige zangspel van fluit, harp en cymbaal. De gouden appelen van d'oranjeboomen begonnen vreemd te gloeien en al zwijmlender te geuren onder het donkere hemelblauw. De eenzaam-heilige Thabor, in Jizreël's vlakte, weerklonk van het gejubel der oorlogsmenigte. De panthers in bergspelonken, smoorden hun roofgebrul. De roode martijnvogel bleef als een brandende wolk drijven op zijn wijdgespreide vleugels in de lichtende ruimte. Deborah was opgestaan, een Moeder van Israël... Haar roepende zang hamerde Simson's hoofd in. Deborah begeerde krijg onder de poorten, het zien vlammen van schilden en het zien flikkeren van spiesen onder duizenden en duizenden.
— Waak op, waak op, Deborah, waak op ... waak op, zing uw lied en kom Barak, gij, zoon Abinoams en nakomelingen ... treedt uwe gevangenen vóór!...
En later weer, was Jerubbaal verschenen, die druiven perste en tarweoogst maaide in loome stilte-dalen