II
ruischen als Libanon's cederen in de koelte......
doch d'Enakims joegen den brand in alle halmen en plunderden akkeren en gaarden. Er kwam verval, jammer en verwarring in Israël, na Jozua's dood. Er klonk wel vreugde bij de heldennamen der Groote Richter en; bij de namen Othniël en Ehud, Samgar en Deborah, Barak, Gideon en Jephta; maar Israël kromp slavelijk onder Philistijnsche heerschappij tezaam. D'Algoede had in Simson's spieren verpletterende cyclopenkracht van Enakims bijeengezied. Simson, Simson alléén was heerscher van Dan; de genadelooze wurger van Israël's vijanden. Zijn naam wierd een schrik voor alle Palaestijnsche landschappen. Hij teisterde zijn vijanden, als een rukwind bloeiende koornaren. In Gaza, in Askalon, in Ekron, tot ver langs de Westersche Zee; in het Zuiden tot Raphia, tot Amalek, tot de woestijn Zin, klonk zijn naam als een ontstelling. Uit zijn stam sproot heldenmoed en in hem drong óp geeselende toorn, heilige drift om de wrange belagers van zijn volk te straffen. In Aschdod, onder alle poorten, sidderde het volk-met-het-honden-vel voor Simson's ontzettende kracht; voor zijn tuchtigende, spottende en verminkende kracht. In Gaza en Majuma, in Gerar, Gath en Beth-Cherim beefden de Philistijnsche veeroovers in de halfduistere steen-kloven, bij het hooren van zijn dreunenden stap, als de tijd van oogsten en dorschen naderde. In Thimnath en Aschdod rilde het volk bij Simson's schaduw-donkere verschijnen. Maar Aschdod was een vloek