II
!oomelooze, Mozes' tuchtigende opvolger, met het blinkend-gescherpt zwaard, onder dreiggeklank zijner krijgsbazuinen, alle koningssteden geplunderd en de Enakims van het gebergte en nabij stadspoorten uitgeroeid had. Het gansche Zuiden bracht Jericho's godlijke verdelger tot rust; van den Kalen Berg, van geheel het land Seïr tot aan Baal-Gath, in het schaduw-koele cederen-dal van Libanon. Op het gebergte Hebron, nabij de valleien en sproei-bronnen, op het gebergte Judaea, had Jozua, de strijdheld, de Enakie-ten verminkt of verslagen. Veldheer's oogen blonken licht toen, als de gouden Tabernakel-kandelaar. De Toomelooze volvoerde Jehovah's wraakbevel en strafgericht. Was Kiriath-Arba niet een heilige vrijstad, gebouwd op wemelend-roode aarde, waar de wortelen van olijf en granaat ondergrondsch dooreengroeiden? Zweefde in Mamre's eikenbosschen niet d'adem van Abraham en Sarah, Izaak, Jacob, Rebecca en Lea? Doch in Gaza, Gath en Aschdod kon de woest-harts-tochtelijke krijger van Israël ze niet verdelgen. Het gestrafte land van Israël kreeg gewisselijk rust, maar in de steden der wulpsche Philistijnen leefden nog Avieten-nakomelingen uit het wreedaardige nest der Enakieten. Daar bleven dreiging en onheil, en niet één der Richteren, bevangen van den Goddelijken Geest, kon dit wreed-uitmoordende reuzenvolk met den zins-begoochelenden banvloek slaan.
Het heilige woord voorspelde wel:
— Op de hoogte der bergen zal het koorn veelmaal