97
het zware kleur-broeierige, en toch voelt ge de zwoelte in de kleuruitdrukking, het atmosferische dat daar opdampt van de geel-geblakerde klinkertjes. De zon breekt van den hemelhoek néér op het roode dak, brandt over pomp, boom, bloem en frontgevel, en leeft zich in blakerenden wellust uit, op een deel der klinkertjes. Ge voelt de inzuiging der zomerhette uit het klaargouden gegloei der grondsteentjes. Maar ook voelt ge de koelte, door het schaduwleven van het hofje, dat hier zoo brutaal-raak naast elkaar geschilderd is. —
Dat is juist het coloristische probleem van dit doek: de twee kleurgamma's, strak en scherp gescheiden, waarin dezelfde dingen in en buiten de zon te leven staan. Het licht bakent het gebied van de schaduw, de schaduw dat van den zöngloed af. — Daar staan nu de steen-roode geranium-bloempotjes te vuren in het zonnige goud van den frontmuur, op de posten van knus-kleine hofjes-raampjes, bijeengedrongen in een gezelligen zomerbabbel, verhalend van hun overwinteren en hun bloei. — Er achter, het violettig-verdiepte, half-diffuse schaduw-geschemer der ruitjes; de venstertjes knus opgedrongen in de beredderde properheid van het Haarlemsch hofje, zeventiende-eeuwsch nog met zijn klinkergrondje, zijn overal inspiegelende en opgewekte helderheid, zijn levenslustige onnoozelheid, gespaard en ontzien door het rumoer der tijden in al zijnkleur-
gave, bontige vreugde van bankjes, emmerspul, bloempot-
7