92
naast het object gaand. Bij hem de symboliek in het object zelf versmolten, zonder wijsgeerig air. Men voelt in deze doeken, Spoor, den man met het verlangen naar contact, aanraking met onzintuigelijke dingen, realiteiten die buiten ons ken-vermogen staan, maar er als geestelijke werkelijkheid zijn, zooals de gedachte, de liefde, de hartstochten er zijn, zonder concretie en stoffelijke vertastbaring. Het is niet gezien, dat wonder der bloemen in drie soorten lichtstemmingen, alléén om een technisch kleur-beeldings-probleem uit te drukken, maar vooral om iéts te beroeren van het mysterie der wisselende dagen in telkens andere atmosfeer, een demonstratie voor het altijd-blijvende, eeuwige, terugkeerende der dingen... Ge kent den schurftigen, maar prachtigen Villon?... Verrot als edelman in een praalgraf... of als gehangene te Montfaucon, eenmaal in den dood getreden ... behoort ge het wisselende leven. Dat zei de dichter-bandiet vóór Shakespeare. — Zoo nu Spoor met deze bloemen in hun wisselgang.
Eerst ziet ge de bloemen van bovenaf doorstraald en doorschoten van zonne-vuür en den hemel brandend-blauw, echt zomersch hitte-kobalt. Het is alles blank en licht en hoogjubelend van toon; het rood der bloemen wordt lichtend bloedend rose, en het groen van een gouden tor-vonkeling. Dan de middag-glanzen. Tweede doek. Nu gaat alles van het loodrecht neergeschoten licht,