88
en open. Hij wil ontsluiten in zich. alle machten die de medemenschen kunnen opheffen naar het verhevene, het oneindige-goede. — Hij wil het schrikwekkende van het leven voor de armen van geest, zien keeren in een gouden geluksdroom, door zooveel ontwikkelings-staten van sensualisme naar innerlijk hartstochtloos geluk heen. Hij wil de hevige smart der menschen, met haar brandende wonden, bloedingen en melaatsche verwoekeringen, uit het rijk der demonische impulsies zich zien overplanten in het rijk der loutering en zelfbewustwording. Maar niet met ethische praatjes en geflapper van rhetorische franje verblindend opgebracht, niet met klef gevleem, doch in daden van zelfoffering, zelfbeperking en hartstochtenafwending. Hij ziet achter het drinkhol misschien het nimbuslicht van den zaligspreker, en in de stem der drankkrankzinnigen voelt hij de zonde van alle dwalende en dolende menschen. —־ Deze wijsgeerige conjectuur is geoorloofd, kan ontstaan uit zijn projecties. Hij wil afkeer kweeken van onnatuur, roemzucht, van alle vergankelijk getob, ge-streef, gevlei. Zijn voorstelling der dingen gaat óver het schilderen, over het maken van muziek, want in deze grondstoffelijke wereld is beklemmende begrenzing aan allen kant. En buiten het schilderij kan iemand voor hem, in het gewone leven, nog veel schooner ziel toonen, dan kleurwellustigen, penseelridders, muziek-melomanen en woordklank-inslurpers. — Ziedaar nu een soort van schil-