87
ondergane, teruggespiegelde realiteit. — Juist, maar zóó toch niet bij Spoor. Hij draagt n.1. zelf in zich, een groote, gerhythmeerde levens-aanschouwing. — Hij bekijkt niet alleen ontroerd, geslagen, opgenomen door het licht en de kleur, de massale lijn, het architectonisch-omwelvende, maar hij overpeinst met zijn geest ieder leven en iederen gang der dingen. Zijn wijsgeerigheid is van transcendenten aard. Hij doorleeft M dat gewoel, of heel die nachtelijke gracht-verlatenheid, maar meteen werken zijn eigen scheppende gedachten. Ook hij ziet het opgedirkte carcas van de hoer, en hij voelt diep dat geen moreel preekje haar helpt, maar hem slaat die tragiek met ontzetting, erbarming, tusschen de walging voor het sujet door. Voelt ge dat die ontroerings-vorm niet congruent is aan die der kleur-collega's ? In hem gaat nu een drang leven : groot, schoon van innerlijk te willen zijn; want al dat verblinde, verdwaasde, morbide, bijtende, wrokkende en verkankerde leven is gevolg van menschelijke genotzuchtigheid en groven, zwoelen, dierlijken drang. — Hij ziet ook de smart in het bleeke of duistere gelaat, maar hij wil op zijn wijze zoeken naar den oorsprong. Hij wil die smart wèg, die angsten wèg, die rampen en roode misdaden wèg .. . Hij voelt dat het kan, hij kent de blanke droomerijen, niet van paradijs-visioenen met wellustige verschietjes op hemelsche vrijage, maar van bovenzinlijk, bijna mystisch genot. Zijn dwepersaard vlamt op