82
op te voeren tot hoogste volkomenheid, alleen als middel om dat diepere, dat in de ziel trillende, ontroerend-groote te zeggen: het geheim der dingen. En of hij nu met theosophische mystiek en ethiek, — waar ik vaak lijnrecht en nooit zonder scherpe critiek tegenover sta, — met bespiegeling over heelalconstructie en opbouw van cosmische wetten werkt, die den bezonkenen wijsgeer en wijze doen duizelen, vaak doen lachen om de vermetele vluchtlijn der fantasie,... de grondkern van zijn drang is: onuitroeibaar verlangen naar hooger leven, de soms nog geheel onbeheerschte en woedende begeerte niets te begeeren, niet te verlangen, dan wijsheid, rust, rhythmisch en harmonisch oplossen in het altijd-durende, nooit meer öm en öm worstelende contemplatieve bestaan.
Er zijn individuen met woeste wellust-begeerten in het hart, die de eenzame avondlucht en de stilte zoeken ter bekoeling hunner driften. Als men ze daar ziet wandelen, idealiseert men hun wezen; avondstilte en vereenzaming zijn schoone poëzie-attributen en romaneske geleiders. Maar hoort ge ook de kreten van smart, die daar, onder een gloeiing van tranen, het lichaam, de ziel worden uitgestooten, uitgescheurd? Weet, dat alleen zulk een folterende strijd naar het hoogere kan brengen, de rust, de innerlijke. —
Alleen als ge die twee gebieden van zinnelijke vergeestelijking en geestelijke verzinnelijking in Spoor's