54
dat we alleen techniek te waardeeren weten. Maar vlak daarop, zingt ze een lied van murmelende klagelijkheid, alsof ze veronstoffelijkt, aan den zoom van den zoeten dood, deze huiverings-klanken van weemoed opving.
In haar sonnetten heeft ze een wonderlijk-rijke klank-keering van rijmen. Soms is het één loutere zang-verrassing voor het muzikale oor. — En ook in de veelvormige rhythme-wisseling voelt ge haar leven uitvloeien. Als zij allegorieën aangrijpt in haar taal, dan zal zij deze zelden verdiepen met den geest, maar bijna altijd omschitteren met een bloemgloeiend vormenschoon. — Zij heeft verzen als koraalgrotten, malakiet-glanzend doorschoten en doormarmerd van zee-groenig licht. — Vaak zingt zij als een wielewaal die zijn slag zacht affuit van de tong, en aan den weergalm, de ruimtediepte om-hem-heen toetst. Het is een aarzelend proeven van eigen zang-geluid, en een keuren van eigen klankdracht. — In haar schoonste werk heeft zij wat de vogelen hebben: het ongekunstelde zelfgenot in zang, den onweer-staanbaren drang naar het zingende geluk.
Toch is zij een ziel van den herfst.... Het leven is haar een droeve romance, zonder dat ze ooit romantiseert; een geheimzinnig ideaal zonder dat zij ooit idealiseert. Toch kan zij impressionistisch dichten, met een benijdbare plastische kracht, in een zeer zuiveren realiteits-toon. Heel levendige en dadelijk-rake dingen heeft ze ge-