46
is de groote banier-drager van den Rouw. — Hij zit op de mutsen van Von Hartmann en Schopenhauer zijn philosophische kous te breien. Het flikkerende lichtspel van de naalden... is zijn psychologie over hun philosophie heen. Want vóór alles is hij psycholoog. Hij begraaft iederen dag een zoet gestoofd ideaal van burgerij en medemensch. Van verre heeft hij de sombere physio-nomie van de kraai, den aanspreker. Maar zijn wrangheid is nooit venijn, vinnigheid, noch demonisme. Hij ontrooft u valsch schijn-geluk, maar tegelijkertijd stuurt hij een maatje versche Hollandsche haring naar uw huis. Toch in-gemoedelijk. Alleen, hij lacht soms achter begrafenis-koetsen, omdat hij juist altijd ernstig is. Om een katafalk geschaard, luistert hij meer naar 't geknaag van den houtwurm dan naar de speechen. Hij roert en klotst in de soep der idealisten met een beklonterden roetlepel van ontledende kritiek. — Zij wijzen met gretigen levenslust op de kluifjes, hij, op het droevige dunne mengsel van water met koeien-urine. Hij doorgist niet de menschen-vreugde, maar hij loochent ze. De gewaarwordende zintuigen van Emants zijn door zijn psyche geprepareerd. Hij ziet scherp, naakt, hard, zuiver, en alles zonder waas. Niet in de natuur, maar in het menschen-leven. Hij werkt met nul-punten, graden, met a's, plus b's, plus c's, en hij verdeelt en onderdeelt de hartstochten, als de teekenaar buurten op een plattegrond. —