MARCELLUS EMANTS.
Een zielkundig algebraïst, een voornaam rekenmeester, een literair ingenieur en een wijsgeerige kreeft, die met zijn scharen genadeloos afknijpt al wat hem met valsche idealerigheid in den weg loopt. Een trapper op zijn eigen schaduw uit logischen waarheidsdrang, om zich proefondervindelijk er van te overtuigen dat zijn zwarte schim en volger géén Vrijdag der verbeelding is met zelfstandig leven. — Naast Emants' enormen ernst en zijn mee-doogenlooze waarheids-drift is het pralerige praten van de meeste waarheids-helden, moreele mooidoenerij, krenten-ver ciering op een taart. Naast hem Couperus. — Het rietfluitje naast de violoncel, een fonkelende flacon naast een Babylonische munt, vol geheimschrift rondgekrab-beld. — Onder zelf-foltering van gedachten en ziel is hij voor eigen en anderer binnenste geworden, de wrangste geluks-ontgoochelaar in onze letteren. Hij slaat zijn onder-zoekings-tenten öp tot Sodom toe. Hij velt den glibberigen aal: conventie, met één rugvin-ruk. Hij blijft niet aarzelend dralen rond eer, roem, vermaak, erkenning. — Hij bespiedt in spinnige weefkunstigheid het leven en de menschen-hartstochten in hun dooréénwoeling. Emants