42
Hij slaat met zijn mokerenden, rooden spot een zwarten ■damp van verachting om zijn slachtoffers heen. Hij laat ons ademen in een walm van haat. Het is geen misprijzen, geen afkeuren, het is martelen in krijgs-gedans. — Hij werkt met kokend pek en geeselt met houweelen. Toch is hij een schimper uit liefde. — Hij beschermt in mateloozen hartstocht de schoonheid. En als gij het waagt met uw minia-tuur-scheepkens, zot opgesmukt en prutserig beknoeid en bewaard achter een stolpje, onder zijn adem te geraken, dan spot ge met de zee en lokt ge den storm over uw hoofd. — Voor ons allen was hij, in ontembaren drang naar het heroïsche en naar het mystieke, om beurten een öpja-gende en terugroepende kracht, een voortstuwer en een vastbinder, een vorm-verminker en een vorm-aan-bidder. Met zijn ziel is hij overal omgezworen. Hij verzonk zich in het duistere goud van Rembrandt en in het aarde-bloedende en vrucht-zware van Zola. Het dreun-geschut van zijn oorlogruchtig woord heeft duizenden uit den dut geschrikt en den vurige nog vuriger aangejaagd. Hij heeft voor 't éérst ontembaar bewonderd en geestdrift uitgestooten. Nooit is er vóór hem in Holland zoo daverend geleefd en zwaar gejubeld en zoo krampig doorschokt en doorstuipt, hartstocht uitgestooten in een boek. Hij is voor ons, jongeren, de ontdekker van verre schoonheids-landen. Als een dreigende Ziener in den nacht keek hij uit naar het alom-levende.